Een orthomoleculair therapeutische benadering van fibromyalgie

Jan Blaauw
natuurgeneeskundig therapeut, orthomoleculair voedingstherapeut

(met bijdragen van R. Nieuwenhuis RA, directeur Stichting Orthomoleculaire Educatie)

Keywords: fibromyalgie, spier- en gewrichtsklachten, tenderpoints, slaapstoornissen, groeihormoon, microtraumata, etiologie, PVS, ATP, vitamine B1, aminozuren en hypofyse.

Dat er wetenschappelijk relatief weinig interesse bestaat voor fibromyalgie (ook wel het fibromyalgie-syndroom genoemd, vloeit vooral voort uit het feit dat dit ziektebeeld (nog) geen evidente diagnosemiddelen kent. Vaak wordt dit dan ook afgedaan als “psychogeen reuma”. Hierbij wordt weer eens de uitspraak van William Osler onderstreept:”The greater the ignorance, the greater the dogmatism”.

Inleiding
Gezien de primaire spierklachten wordt fibromyalgie tegenwoordig onder de (weke delen-) reuma geschaard. Het blijkt echter dat de etiologie vele gezichten kent, waardoor de vraag rijst of dit ziektebeeld wel bij de reumatische aandoeningen mag worden ondergebracht (een infectie aan het hartzakje dat acuut reuma veroorzaakt, wordt primair ook niet behandeld door een reumatoloog, maar door een cardioloog).

Kenmerken van fibromyalgie
Het eerste hoofdkenmerk bestaat uit spier- en gewrichtsklachten met karakteristieke
’tenderpoints’, pijnlijke drukpunten (totaal 18, waarvan minstens 11 moeten reageren), gelokaliseerd in een aantal specifieke spiergroepen met een druk van ongeveer 4 kg (Smythe).
Het gaat hier om de volgende punten (veelal bilateraal):

  • ventrale zijde van de intraversale ruimten van C5 -C7;
  • midden van de bovenrand van de monnikskapspier (M. trapezius);
  • punt, nog net lateraal van de costachondrale insertie van de tweede rib;
  • de bevestigingsplaats van de bovendoornspier ( M. supraspinatus);
  • punt 2 cm distaal van epicondylus lateralis;
  • interspinale ligamenten van L4-L5 ;
  • proximale rand van de middelste bilspier (M. gluteus medius);
  • punt net achter de trochantor major van de heup;
  • mediale inserties collaterale knieligamenten.

Het uitoefenen van druk op deze plekken moet als pijnlijk worden ervaren, de typering “gevoelig” is niet voldoende. Bovendien moeten deze klachten minstens drie maanden bestaan.

Het tweede hoofdkenmerk bestaat uit slaapstoornissen, voornamelijk veroorzaakt door een anomalie van de non-REM slaap.
Daarnaast bestaan er diverse veelvoorkomende secundaire klachten, zoals:

  • – spanningshoofdpijn;
  • – migraine hoofdpijn;
  • – geïrriteerde darmen;
  • – Raynaud fenomeen;
  • – premenstruele klachten;
  • – pijn in de kaak;
  • – geïrriteerde blaas;
  • – dof aanvoelende plekken;
  • – uitgesproken vermoeidheid;
  • – angsten;
  • – depressiviteit;
  • – concentratieproblemen.

(Secundaire) fibromyalgie en prevalentie
Soms kan fibromyalgie als secundaire fibromyalgie worden betiteld, namelijk als er sprake is van een andersoortige gediagnosticeerde aandoening, zoals reumatoïde artritis of hypothyreoïdie. Door het ontbreken van een duidelijk anatomisch substraat is er soms sprake van duidelijke overlapping met andere aandoeningen. Vandaar ook bij de diverse aandoeningen het achtervoegsel “syndroom”, wat dienst doet als verzamelbak voor de veelheid van symptomen bij bepaalde aandoeningen.
Het voorkomen van fibromyalgie lijkt niet zeldzaam in Nederland, gezien ook de reacties die werden vernomen van een aantal reumatologen.
Door de beperkte samenwerking van reumatologen In Nederland, met name wat betreft het deelnemen aan de Standaard Diagnose Registratie van TNO, is de prevalentie van fibromyalgie niet of nauwelijks echt aan te geven.

Mogelijke link tussen slaapstoornissen en spierpijnen
Dat de slaap belangrijk is voor de spierhomeostase mag als bekend worden verondersteld. Uit een enquête van de Consumentenbond en uit huisartsenresearch is echter gebleken dat 1 op de 3 Nederlanders slaapklachten heeft, en dat meer vrouwen dan mannen aan deze aandoening lijden.
Exogene slaapverstoorders zijn onder andere: koffie, thee, cola, chocolade, nicotine, alcohol, drugs, bepaalde anti-depressiva, sommige migraine medicatie, bepaalde vermageringsmiddelen, sommige pijnstillers (o.a. Finimal en Paracof), bepaalde hormoonpreparaten en efedrinepreparaten.
Het is gebleken dat bij fibromyalgie vooral de stage-4-slaap-anomalie voorkomt, waardoor de secretie van groeihormoon (HGH: Human Growth Hormone) wordt verstoord. Tachtig procent van de totale dagelijkse productie van groeihormoon wordt uitgescheiden in deze fase van de slaap (ref.1). Groeihormoon wordt gevormd in de alfacellen van de hypofyse-voorkwab, en wordt onder invloed van Somatotropine Releasing Factor (SRF; afkomstig uit de ventraal mediale hypothalamus) gereguleerd.

Het belang van groeihormoon
Groeihormoon heeft een aantal belangrijke fysiologische functies:

  • onontbeerlijk voor een normale groei (via invloed op de thymusfunctie);
  • werkzaam als een anabole peptide ;
  • stimuleert de proteïnesynthese;
  • stimuleert de lipolyse;
  • draagt bij aan een correcte bloedsuikerregulering;
  • betrokken bij de synthese van RNA en DNA;
  • bevordert een positieve stikstofbalans;
  • bevordert het transport van aminozuren naar de weefsels;
  • bevordert de inbouw van aminozuren in de weefsels;
  • bevordert het herstel van atrofische spieren;
  • verhoogt de belastbaarheid van spieren.
  • Liefst 10% van het drooggewicht van de hypofyse bestaat uit groeihormoon, hetgeen suppletie van het overeenkomstige orgaanconcentraat zinvol lijkt te doen zijn. De groei en de integriteit van de thymusklier zijn een gevoelige maat voor de groeihormoon-activiteit. Corticosteroïden blijken overigens het effect van groeihormoon ernstig te remmen. (ref. 2)

De groeihormoon-afgifte door de hypofyse wordt indirect door de lever geïnduceerd door middel van secretie van het polypeptide somatomedine-C.
Bij volwassenen is gebleken dat de groeihormoon-somatomedine-C-as van groot belang is voor de spierhomeostase.
Andere condities die de afgifte van groeihormoon stimuleren zijn onder meer:

  • hypoglykemie;
  • langdurig vasten;
  •  consumptie van grote hoeveelheden proteïne;
  • verhoogde niveaus van circulerende aminozuren;
  • chirurgische ingrepen;
  • acute stressinvloeden;
  • (excessieve) beweging, met name in de vorm van sport.

Bij meting van de hoeveelheid somatomedine-C bij fibromyalgie-patiënten bleek de waarde ten opzichte van een qua leeftijd overeenkomende controlegroep significant lager te zijn.

Terwijl groeihormoon een halfwaardetijd van 30 minuten heeft, bedraagt deze voor somatomedine-C 20 uur en de serumwaarde van deze laatste stof wordt dan ook gezien als representatief voor de totale secretie van groeihormoon.Met name het minder geregeld bewegen, als gevolg van moeheid en spierpijn bij fibromyalgie-patiënten, is een factor die verder bijdraagt aan het lage niveau van de somatomedine-C.

Microtraumata
De meeste fibromyalgie-patiënten lokaliseren hun pijn in de spieren, met de bevinding dat (matige) inspanning de klachten aanzienlijk kan verergeren. Er is veel bewijs dat post-inspanningspijn in verband gebracht kan worden met microtraumata (ref. 3,4), en er is dan ook een hypothese dat de spierpijn bij fibromyalgie eenzelfde ontstaanswijze zou kunnen hebben. Dit paradigma voorspelt hiermee tevens dat bij mensen die gevoelig zijn voor microtraumata, de kans op fibromyalgie door inspanning aanzienlijk wordt vergroot. En dat fibromyalgie-patiënten misschien wel bijzonder gevoelig zijn voor spiermicrotraumata bij een overigens geringe inspanning, dan wel dat het herstelmechanisme van de spieren veelal tekort schiet.
Er is ook gesteld dat bij sommige fibromyalgie-patiënten voorkomende continue onderbreking van de groeihormoon-secretie wijst op een predispositie voor spiermicrotraumata en/of een negatieve beïnvloeding van het normale herstelmechanisme van de spier. Zulks ten gevolge van verminderde anabolische stimulering, veroorzaakt door chronisch lage waarde van somatomedine-C. Deze hypothese komt overeen met de bevindingen van Jacobsen et al (ref. 5). Zij vonden lagere serumwaarden van pro-collageen type III en constateerden eveneens een afhankelijkheid van dit pro-collageen type III voor een optimale HGH-productie (6) . De lagere waarden werden vooral gevonden bij fibromyalgie-patiënten met uitgesproken symptomen, zoals gevoelige spierpunten, verminderde slaapkwaliteit en een geringere dynamische spierkracht. Recente gegevens, verkregen door hypofysectomie doen ook een dergelijk werkingsmechanisme vermoeden. Dit is ook vermoedelijk de reden dat veel van de door Jan Blaauw behandelde fibromyalgie-patiënten zeer goed reageerden op suppletie van hypofyse concentraat.

Bennet et al (ref. 12) hebben op basis van door hen verricht onderzoek naar voren gebracht dat een verkeerd adaptiemechanisme, in relatie tot stress, een belangrijke rol speelt in de pathogenese van dit ziektebeeld. De bevindingen in hun studie duiden op een door stress gestoorde relatie tussen psyche, immuunsysteem en neuro-endocrien systeem.

Duidelijke etiologie ontbreekt
Juist vanwege het ontbreken van een duidelijke etiologie kan dit beeld snel worden verward met aandoeningen als:

  • CFS (Chronic Fatigue Syndrom);
  • mitochondriale myopathie;
  • PVS;
  • Dysthymie.

In TABEL 1A, 1B en 1C zijn respectievelijk opgenomen:

1A: de frequentie van de meest voorkomende fibromyalgie-symptomen bij PVS-patiënten in vergelijking met fibromyalgie;

1B: het frequentiepercentage van PVS-symptomen bij fibromyalgie-patiënten;

1C: het relatief vóórkomen van geselecteerde PVS-symptomen vergeleken met dat van fibromyalgie (ref. 10).
1A: de frequentie van de meest voorkomende fibromyalgie-symptomen bij PVS-patiënten in vergelijking met fibromyalgie;

1B: het frequentiepercentage van PVS-symptomen bij fibromyalgie-patiënten;

1C: het relatief vóórkomen van geselecteerde PVS-symptomen vergeleken met dat van fibromyalgie (ref. 10).

 

Symptoom

 

PVS

(n= 200)

FM

(n=350)

Spierpijn 85 100
Ochtendstijfheid 63 95
Vermoeidheid 97 90
Slapeloosheid 93 95
Spastische darmen 63 80
Chronische hoofdpijn 83 90
Parastesie (veranderd gevoel) 70 85

TABEL 1A: Frequentiepercentage van de meest voorkomende fibromyalgie(FM)-symptomen bij patiënten met PVS, in vergelijking met fibromyalgie (ref. 10).

 

 

 

Patiënten

Symptoom

(n=50)

Koorts 28
Keelpijn 54
Opgezette lymfeklieren 32
(Spier)pijn 100
Vermoeidheid (groter dan voor de ziekte) 96
Uitputting (constant in bed) 24
Hoofdpijnen 82
Arthralgia (gewrichtspijn) 90
Concentratieproblemen 72

TABEL 1B: Frequentiepercentage van PVS-symptomen bij fibromyalgie-patiënten (ref. 10).

 

 

 

Symptoom

 

PVS

FM

Spierpijn

++

+++
Vermoeidheid +++ ++
Pijnlijke drukpunten ++ +++
Slapeloosheid +++ +++
Chronische hoofdpijn ++ ++
Ingewandsirritatie (spastisch colon) ++ ++
Cognitieve stoornissen ++ (+) +(+)
Virusziekten die voorafgingen aan de ziekte ++(+) +(+)
Immuunstoornissen +++ +
Neurohormonale storingen* +++ +++

+ = ongewoon, +(+)= ongewoon tot gebruikelijk, ++= gebruikelijk, ++(+)= gebruikelijk tot veel voorkomend, +++= veel voorkomend.

* De aangenomen neurohormonale afwijkingen bij zowel PVS als fibromyalgie moeten nog door nader onderzoek worden bevestigd.

TABEL 1A: Het relatief voorkomen van geselecteerde PVS-symptomen, vergeleken met die van het fibromyalgie-syndroom (ref. 10).

Deze tabellen doen vermoeden dat bij een aantal patiënten fibromyalgie wordt gediagnosticeerd, waar in feite sprake is van het post-viraal syndroom (PVS). Dit wordt mede in de hand gewerkt door de relatieve onbekendheid (en inherent gebrek aan acceptatie van het ziektebeeld) met PVS in de reguliere geneeskunde.

Het belang van optimale energiebouw in de spiercel
Bengtsson et al (ref. 13,14) hebben een studie verricht naar de (over)gevoelige punten in de monnikskapspier bij patiënten met fibromyalgie, in vergelijking met een controlegroep zonder pijn. Bij de fibromyalgie-groep vonden zij een reductie van 17% voor ATP en een reductie van 21% voor creatinefosfaat. Interessant hierbij was ook dat zij een toegenomen hoeveelheid “ragged red fibers” op deze locaties aantroffen. Red ragged fibers zijn een indicatie voor metabolische overactiviteit veroorzaakt door een toename van het aantal mitochondria. Deze bevindingen zijn te vergelijken met die uit eerder onderzoek, waarbij er sprake was van een door overbelasting ontstaan pijnsyndroom, ook wel werk-gerelateerde myalgia genoemd.

In de energiecyclus wordt de chemische energie uit het voedsel benut om ATP te produceren. Bij het terug-omzetten in de spiercel van ATP naar ADP en fosfaat, komt de energie vrij die nodig is voor beweging.
Vermoeidheid, resulterend in uitputting, is dan ook veelal een verschijnsel dat optreedt indien de vraag naar ATP groter is dan het aanbod. Dit patroon is herkenbaar bij fibromyalgie, maar zeker ook bij PVS en mitochondriale myopathie. De hoeveelheid ATP bij die condities wordt steeds minder en de processen waarbij energie nodig is zullen uiteindelijk sterk verminderd plaatsvinden.
Voornoemd basaal inzicht vormde de basis voor de stofwisselingssnelheids-theorie, geponeerd door dr. R. Pearl in 1928. Deze theorie legt een verband tussen de metabolische snelheid en de levensduur. Hoe hoger de metabolische snelheid, hoe meer energie wordt verbruikt per tijdseenheid, en dus hoe korter de levensduur van de mitochondria en op den duur van de desbetreffende persoon. Deze situatie zorgt ook voor een hogere consumptie van zuurstof, die automatisch leidt tot een meer dan noodzakelijke vrije radicalenproductie en -activiteit (ref. 9).

Het is dus duidelijk dat optimale ATP-synthese van groot belang is bij fibromyalgie. De cellulaire energieproductie-capaciteit is mede afhankelijk van voedingsstoffen als co-enzym Q10 , carnitine, inosine, magnesium en vitamine B6 (de laatste drie als ondersteunende factoren voor de ATP-synthese).
Voor sporters is dit een zeer bekend en belangrijk gegeven, maar ook voor fibromyalgie-patiënten geldt het belang van deze stoffen. Dit pleit dus sterk voor suppletie van minimaal co-enzym Q10 en magnesium. l-Carnitine is essentieel voor de verbranding van langketenige vetzuren, en suppletie met dit aminozuur draagt dan ook eveneens bij aan de energieopbrengst van spiercellen. Gecombineerde suppletie met co-enzym Q10 geeft een door synergie extra verhoogd effect. Helaas is carnitine kostbaar bij gebruik in effectieve doses (2-4 gram per dag).

Erytrocyten-transketolase-test
In een artikel van Eisinger (ref. 10) wordt een nadere beschouwing gewijd aan de hypothese dat fibromyalgie onderscheiden kan worden van andere oorzaken van chronische pijn, op grond van de erytrocyten-transketolase-test. De aandacht wordt gevestigd op het feit dat een aantal patiënten met fibromyalgie gunstig reageert op thiamine (vitamine B1)-injecties. Een verlaagde erytrocyten-transketolase-activiteit werd gevonden bij 137 proefpersonen, waarvan er 75 chronische, pijnlijke syndromen vertoonden. De proefpersonen werden in vijf groepen opgesplitst.
Eén groep bestond uit patiënten met gegeneraliseerde pijnen die werden beïnvloed door factoren als weer, lichamelijke activiteit en andere stressfactoren, een tweede groep bestond uit patiënten met chronische gewrichtspijnen, een derde groep uit alcoholisten en een vierde groep uit patiënten die vitamine B-complex hadden ingenomen, waaronder 750 mg thiamine hydrochloride per dag (verdeeld over verschillende doses), als vervolg op een behandeling bestaande uit orthopedische chirurgie. De vijfde groep bestond uit gezonde controlepersonen.

De erytrocyten-transketolase-activiteit, welke een graadmeter is voor de vitamine B1-status, was significant lager in de alcoholgroep, en hoger in de met vitamine B-complex gesuppleerde groep, maar verder week de erytrocyten-transketolase-activiteit bij de verschillende groepen niet af van de controlegroep. Ten opzichte van de controlegroep was de zgn. transketolase- activiteitscoëfficiënt (een maat voor de inspanning van een biosysteem om tot de synthese van vitamine B1 te komen) significant verhoogd bij de fibromyalgie-patiënten en de alcoholisten, was lager bij de met vitamine B-complex gesuppleerde patiënten, maar was niet afwijkend bij de groep met chronische gewrichtspijn of bij de controle groep.
De auteurs concluderen dat bij alcoholisme vaak een thiamine gebrek optreedt als resultaat van slechte voedingsgewoonten en gedeeltelijk ook voortkomend uit een verhoogde Na-K-ATP-ase activiteit in de darm (dit enzym is van belang voor opnameprocessen in de darm) en verlaagde ATP-niveaus in de lever en erytrocyten.
Fibromyalgie-patiënten hebben dus een uitgesproken verstoring van hun thiaminestatus. Japanse onderzoekers hebben een therapeutische waarde toegeschreven aan thiamine tetrahydrofurfuryl disulfide bij de behandeling van zogenaamde neuralgie. Zij vonden dat patiënten met fibromyalgie beter reageerden op thiamine pyrofosfaat dan thiamine hydrochloride, hetgeen er op duidt dat er eerder sprake is van een metabole afwijking dan van een voedingsdeficiëntie. Opgemerkt wordt verder dat thiamine-afhankelijke enzymen ook een toereikende hoeveelheid magnesium nodig hebben.

Spierpijn wordt geassocieerd met magnesium- en seleniumdeficiënties. De magnesiumstatus (in serum, leucocyten en erytrocyten) en de serumniveaus van selenium, zink, vitamine A, B1, B2 en E werden onderzocht bij 22 fibromyalgie-patiënten en 23 gezonde controlepersonen. Magnesium in de leucocyt is significant verhoogd en magnesium in de erytrocyt is lichtelijk verlaagd bij fibromyalgie-patiënten. Deze afwijkingen van een normaal te achten magnesiumstatus werden geassocieerd met het eerder gerapporteerde verstoorde thiamine-metabolisme. De anti-oxidantstatus , onder meer gemeten aan de plasma-malondialdehyde-waarde en serum-seleniumstatus, is bij fibromylagie-patiënten niet afwijkend van normaal (ref. 15).

Hierna zullen we nader ingaan op de verschillende behandelingsmethoden van fibromyalgie en wordt tevens een richtlijn voor een orthomoleculair behandelingsplan gegeven.

Medicamenteuze behandeling
In Amerika wordt veelal gebruik gemaakt van niet-steroïde anti-inflammatoire pijnstillers, zoals Ibuprufen (Advil, Brufen, Femapirin, Ibosure, Ibumetin en Nerofen). Ook worden spierontspanners of spierverslappers voorgeschreven.
Een andere optie zijn de laag gedoseerde tricyclische antidepressiva, zoals amitriptyline (Sarotex, Tryptizol), voor een pijn modulerende behandeling en als slaapmiddel. De positieve ervaringen van dit soort behandelingen, waarvan in onderzoeken gewag wordt gemaakt, blijven achter in de praktijksituatie. Niet zelden hebben reguliere antidepressiva voorts een droge mond als bijwerking, hetgeen een gevolg is van de anticholinergische nevenwerkingen van deze middelen.

Stimulering van groeihormoonafgifte
l-Ornithine
Dit is een niet-essentieel aminozuur en kan in het lichaam worden gevormd uit l-arginine. Ornithine wordt echter, in tegenstelling tot arginine, niet ingebouwd in menselijk eiwit, hetgeen het vermoeden wettigt dat de metabole functies van ornithine belangrijk zijn.
Inmiddels is wel gebleken dat l-ornithine de sterkst werkzame stimulans van hypofysaire afgifte van groeihormoon is. Hiervoor is reeds uiteengezet waarom groeihormoon zo belangrijk is voor de fibromyalgie-patiënt.

l-Tryptofaan
Dit niet-zwavelhoudende, maar toch voor oxidatie gevoelige aminozuur, is een precursor van serotonine. Het belangrijkste antistress-hormoon. Het verlaagt voorts de pijnervaring en werkt daarbij synergistisch met enkefalinen en endorfinen. Tryptofaan is verder een belangrijke stof voor de biosynthese van vitamine B3 en melatonine. Hoogstwaarschijnlijk vanwege de laatste functie werkt tryptofaan slaapbevorderend, waardoor de vermelde, voor fibromyalgie-patiënten belangrijke, groeihormoon-synthese kan toenemen.
Dr. Rieke Alten, een Duitse reumatoloog, legde een mogelijk verband tussen bij fibromyalgie-patiënten waargenomen antistoffen en de symptomen van fibromyalgie. Ook vond zij antistoffen tegen serotonine. Hoewel er vaak normale serotoninespiegels worden aangetroffen bij fibromyalgie, kan de werking van het serotonine echter door antistoffen geblokkeerd worden, waardoor bij een normale concentratie in het bloed toch deficiëntieklachten ontstaan.
In een onderzoek van Muhamad B. Yunus et al (ref.8) werd de hypothese getoetst dat plasma-tryptofaan of de transportratio van plasmatryptofaan, of beide, een reflectie zijn van de serotoninestatus in de hersenen en dat deze bij fibromyalgie-patiënten lager is dan bij gezonde personen.
Gevonden werd, dat de transportratio van tryptofaan in lichte, maar significant lager was in de groep van fibromyalgie-patiënten dan in de controlegroep. Ook de plasma- tryptofaanwaarde was lager bij de fibromyalgiegroep dan bij de gezonde controle groep. Aanvullend werd gevonden dat ook de histidine- en serinewaarden significant lager waren bij de fibromyalgie-groep dan bij de controlegroep.

Andere orthomoleculaire middelen
Bij fibromyalgie kan een orthomoleculaire dosis vitamine C een niet onbelangrijke verbetering geven, vanwege de werking van deze stof op biosystemen en -subsystemen die een relatie kunnen hebben met fibromyalgie: immuunsysteem (T-cel en B-cel), levermetabolisme en de stofwisseling van de aminozuren. Om alle relevante weefsels te bereiken is een combinatie van wateroplosbare (magnesium ascorbaat) en vetoplosbare vitamine C (ascorbyl palmitaat) aan te bevelen. Ter ondersteuning van eerder genoemde inzetbare stoffen kunnen diverse andere middelen nog worden overwogen:

octacosanol: verhoogt de zuurstofutilisatie van de cel en verbetert daardoor de energie-opbrengst;

bijnier concentraat en pantotheenzuur verbeteren de hormonale afgifte van ontstekingsremmende hormonen door de bijnierschors, nuttig bij secundaire fibromyalgie;

vitamine E en visolie concentraat werken ontstekingsremmend, vitamine B12 werkt vaak pijnstillend.

Richtlijnreceptuur Fibromyalgie (primaire)

Primaire stoffen
– Multi-vitaminen/mineralen-preparaat (waarin op dagbasis minimaal 220 mcg seleno-methionine en 20 mg vitamine B6) 3 x daags 1 tablet
– Vitamine E 400 IE 2 x daags 1 capsule
– Magnesium ascorbaat 3 x daags 1 g
– Ascorbyl palmitaat 2 x daags 1 g in kwark/biogarde
– l-Ornithine 500 mg 3 x daags 1 capsule op nuchtere maag
– Co-enzym Q10 30 mg (in geëmulgeerd vorm) 1 x daags 1 capsule
– Hypofyse concentraat 30 mg 3 x daags 1 capsule

Ondersteunend
– Krachtig anti-oxidant complex (met glutathion en glutathion basis) 1 x daags 1 capsule
– l-Tryptofaan 400 mg 2 x daags 1-2 capsules op nuchtere maag
– Acetyl -l-Carntine 500 mg 3 x daags 3 tabletten (vanwege de hoge kosten alleen in ernstige situaties)
– Octacosanol 5.000 mcg 1 x daags 1 tablet
– Vitamine B12 1.000-1.500 mcg 1 x daags 1 tablet (dibencozide)
– Visolie concentraat (EPA en DHA minimaal 550 mg) 3 x daags 1 capsule
Aanvullend c.q. vervangend bij secundaire fibromyalgie
– Bijnier concentraat 300 mg 2 x daags 1 capsule
– Pantotheenzuur 250 mg 3 x daags 1 tablet

Referenties
1. Florini JR, Prinz PN, Vitiello ML: “Somatomedin-C levels in healty young and old men; relationship to peak and 24-hour integrated levels of growth hormone”; J. Gerontol. 40:2-7, 1985.
2. Jennen WHJ: “Een recent onderzoek naar het effect van het groeihormoon”; De Orthomol.Koer. 34:20-22, 1992.
3. Newham DJ, McPhail G, Mills KR, Edwards RH: “Ultrastructural changes after concentric and eccentric contractions of human muscle”: J.Neurol. Sci.61:109-122,1983.
4. Edwards RH:”Hypothese of peripheral and central mechanisms underlying occupational muscle pain and injury”: Eur. J. Appl. Physiol.57:275-281,1988.
5. Jacobseb S, Jensen LT, Foldager M, Danneskiold-Samsöe B: “Priamry Fibromyalgia: clinical parameters in relation to serum procallageen type III aminoterminal peptide”: Br. J. Rheumatol, 29:174-177,1990.
6. Jensen LT, Jorgensen OL, Ristelli J, Christiansen JS, Lorenzen I:” Type I and III procollagene in growth hormone-deficiënt patiënts: effects of increasing doses of GH”: Acta Endocrinol. (Copenhagen) 124: 278-282,1991.
7. Rose CF, Kinney J,: Surg. Forum, 13:369-371,1962.
8. Yunus MB, Dailey JW, Aldag JC, Masi AT, Jobe PC,:” Plasma tryptophan and other amino acids in primary fibromyalgia: a controlled study”: J.of Rheumatology, 19(I):90-4, 1992.
9. Nieuwenhuis RA:”Vrije radicalen, schakels tussen voeding en ziekte”; Orthos Media, Den Haag, 1992.
10. Bron: “M.E. and you”, Journal of the ME/CFS Society of New South Wales, PO Box 449 – Crows Nest – NSW 2065 Australia.
11. Eisinger,J. M.D., et al,:”Studies of transketolase in chronic pain”:Journal of Advancement in Medicine,5(2):105-113 Summer 1992.
12. Bennett RM; “Fibromyalgia and the facts;Sense or nonsense”; Rheumatic disease clinics of North America 19 (1): 45-59, 1993.
13. Bengtsson A, Hendriksson KG, Larsson J.;”Muscle biopsy in primary fibromyalgia. Light-microscopical and histochemical findings”; Scan. J. Rheumatology 15:1-6, 1986.
14. Bengtsson A, Hendriksson KG, Larsson J.;”Reduced high-energy phosphate levels in the painful muscles of patiënts with primary fibromyalgia”; Arthritis Rheum. 29: 817-821, 1986.
15. Eisinger J et al;”Selenium and magnesium status in fibromyalgia.; Magnesium Research 7(3-4): 285-288, 1994.

Bron:
De Orthomoleculaire Koerier
nummer 61, elfde jaargang nr.6, december 1996.